
Jurisprudentie
BG3693
Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/228 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/228 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag. Er zijn geen objectieve gegevens beschikbaar die bevestigen dat appellante tijdens de Japanse bezetting vrijheidsberoving heeft ondergaan.
Uitspraak
08/228 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 23 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 6 december 2007, kenmerk BZ 47151, JZ/I/60/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. Daar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot G. Maassen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in [geboortejaar] in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als vervolgde in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. In dat verband heeft appellante aangevoerd dat zij tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië geïnterneerd is geweest in het kamp De Wijk te Malang.
1.1. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 22 juni 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat niet is gebleken dat appellante tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië geïnterneerd is geweest.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. Op grond van artikel 2 van de Wet wordt - voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling en welke hebben geleid tot vrijheids-beroving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijf-plaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking werd beoogd.
2.2. Blijkens de gedingstukken zijn geen objectieve gegevens beschikbaar die bevestigen dat appellante tijdens de Japanse bezetting vrijheidsberoving als hiervoor bedoeld heeft ondergaan. Hierbij is van belang dat het Nederlands Rode Kruis in de hem ter beschikking staande archieven omtrent appellante geen gegevens heeft aangetroffen ten aanzien van de Japanse bezetting. Wel is gebleken dat appellante in maart 1946 zich bevond in het kamp De Wijk van waaruit zij in juni 1946 is geëvacueerd. Dit verblijf kan evenwel niet onder de werking van de Wet worden gebracht aangezien de Wet - voor zover hier van belang - enkel ziet op vrijheidsberoving welke voor de op 15 augustus 1945 geëindigde periode van Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden. De Raad merkt nog op dat, zoals ook ter zitting aan de orde is gekomen, het verblijf in het kamp De Wijk wel in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers is aanvaard als een gebeurtenis in de zin van die wet.
3. Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte stand kan houden.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2008.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) M. van Berlo.
HD